‘Moet je eens voorstellen hoe lekker het was geweest als we trek hadden gehad’
Rolf en ik waren na onze kerstvakantie op Langkawi er weer meer dan klaar voor om te gaan reizen. Het liggen op witte stranden en genieten van zon is erg fijn, maar op een gegeven moment begon het weer te trekken om dingen te zien. Onze volgende bestemming was Penang, een eiland aan de westkant van Maleisië. De eigenaar van het guesthouse waar we op Langkawi hadden geslapen, moest ook naar Penang voor zaken, dus hebben we samen gereisd. Best handig om sommige kosten te delen, maar vooral omdat de eigenaar overal connecties had. Zo na de feestdagen was het één van de drukkere reisdagen van het jaar, waardoor de bussen zo goed al s vol zaten. Maar de beste man wist het steeds zo te regelen dat we nooit lang hoefden te wachten, omdat er opeens overal plekjes tevoorschijn kwamen.
Penang staat bekend als een van de plekken voor het lekkerste eten uit Maleisië, zowel in het land zelf als in het buitenland. Het zegt toch wel iets als je in de top 44 van de New York Times komt van de lekkerste plekken op aarde om te eten. Maar waarom het eten zo goed is? Moeilijk te zeggen, waarschijnlijk door een mengelmoes van culturen en hun keukens. Zuidoost Azië heet zo omdat het ten zuiden en ten oosten ligt van de twee grootmachten in Azië; China en India. In Maleisië komen deze twee culturen sterk naar voren, omdat ze in de koloniale tijd vanwege de handel naar dit land zijn getrokken. Op Penang is er vooral een zeer grote aanwezigheid van de Chinese bevolking, maar India wordt alsnog goed vertegenwoordig in Little India. Als echte etensliefhebbers konden we natuurlijk niet anders dan zoveel mogelijk van dit goede voedsel te proberen terwijl we op Penang waren.
Het eiland heeft meerdere plaatsjes, maar eigenlijk is het vooral de hoofdstad Georgetown waar het eiland om draait. In deze stad zijn er wel restaurants waar je kunt eten, maar de goedkoopste en vooral beste plekken om te eten zijn de eetstalletjes. Overal waar je loopt, kom je deze tegen en de geuren die van deze stalletjes komen, maakt het moeilijk om niet steeds een hapje te eten. Ondanks onze zeer sterke wil (ahum) lukte dit ons vreemd genoeg dan ook niet, zelfs niet als we compleet vol waren. De leukste plekken om te eten zijn in onze ogen de foodcourts buiten op straat. Een foodcourts bestaat uit allemaal eetstalletjes met elk hun eigen specialiteit. Tussen al deze stalletjes staan tafeltjes en als je een vrij tafeltje ziet, moet je er bijna naar toe sprinten om te zorgen dat je een plekje hebt. Als je eenmaal zit, komt er iemand naar je toe om de drankjes op te nemen en als ze gebracht zijn betaal je pas. Het eten bestellen gaat net iets anders. Om te zorgen dat je je tafeltje niet kwijt raakt, loop je om de beurt langs de eetstalletjes om iets lekkers uit te zoeken waar je zin in hebt. Zodra je eindelijk hebt kunnen kiezen uit alle lekkere dingen bestel je het bij de kok en wijs je in de richting waar je zit. Ze bereiden het eten vers voor je en zodra het klaar is, komen ze het ook bij je aan tafel brengen. Een leuke en lekkere manier om je helemaal vol te eten en drinken voor gemiddeld nog geen 5 euro met zijn tweeën.
Het is lastig om een lievelingsgerecht te kiezen uit alle lekkere dingen de we gegeten hebben, maar één ding is wel zeker dat het niet het lievelingseten van Eushen is. Eushen hebben we op Langkawi leren kennen, en met hem hadden we een avond afgesproken. Erg leuk om de stad met hem te verkennen, helemaal omdat hij misschien nog wel gekker op eten is dan wij zijn . Het ‘probleem' met locals eten is dat zij soms toch wat vreemdere gerechten lekker vinden en dit was met Eushen ook het geval. Zijn lievelingseten was namelijk met rode saus overgoten inktvis met groenten en kwal. Een deel van reizen is nieuwe dingen proberen, maar ik had nooit gedacht dat kwal daar één van zou zijn. Normaal is de omschrijving van iets vreemds vaak dat het naar kip smaakt, maar Eushen's omschrijving dat het naar kippenvoeten smaakte (een andere delicatesse hier) maakte het niet veel aanlokkelijker om te eten. We hebben het wel geprobeerd, al was het alleen als wraak op de stomme kwallen in zee, en Ik moet toegeven dat het niet vies was, maar ook niet lekker. Het smaakte een beetje naar stevige pudding zonder echt smaak.
Het eiland Penang bestaat natuurlijk niet alleen maar uit eetstalletjes, het staat ook bekend om de Engelse architectuur. De Engelsen hebben lange tijd dit eiland bezet en hier is nog volop bewijs voor te vinden door de oude Engelse gebouwen en het fort dat in Georgetown staat. De laatste dag dat we op Penang waren, hebben we ook nog een motortje gehuurd om de rest van het eiland te verkennen. Het blijft toch altijd leuk om eigen houtje rond te trekken en hierbij allerlei dingen te zien, waaronder de grootste boeddhistische tempel in Maleisië. De tempel had zelfs een eigen kabelbaan om naar de top te komen om de 36,5 meter hoge Kuan Yin te zien, de boeddhistische god van genade. Ze zijn nog druk aan het bouwen aan deze tempel en het klooster erom heen, maar het was nu al aardig indrukwekkend. Het leukste van de dag was dat we nog een stuk hebben gewandeld door het nationale park in het noordwesten van het eiland waar we midden in de jungle tegen een hoop aapjes aan liepen. Het blijft toch nog steeds zo leuk om dieren in het echt te zien, die je normaal misschien in een dierentuin kan zien.
Na Penang zijn we naar Ipoh gegaan, een plaats op het vaste land. Het is een plaats waar het eten ook weer erg goed is volgens de locals en wat een handige doorreisplaats is voor de Cameron Highlands. We hebben niet echt veel gedaan in het plaatsje, maar ik kan het verhaal over hoe ik een nieuwe baan aangeboden was niet achterhouden. We waren op zoek naar een slaapplek en waren eerst naar een hotel gegaan aangeraden door de Lonely Planet. In Ipoh zijn geen guesthouses, dus zijn goedkope hotels de plek om te slapen. Het aangeraden hotel was alleen zo vies, dat we dit niet echt zaten zitten, maar aan de overkant van de straat zat nog een hotel. Na de kamer onderzocht te hebben, die er netjes uitzag, hadden we besloten om hier te gaan slapen. Terwijl we naar boven liepen, kwamen we een transsexueel tegen, maar hé die moeten ook ergens slapen toch?! Toch bleek het hotel meer te zijn dan een hotel toen ik ging betalen voor de kamer. Rolf was nog boven op de kamer, dus liep ik in mijn eentje op en neer naar de receptie. Op zich geen probleem tot er een man naar me toe kwam die vroeg; ‘How much?!' Ik begreep eerst niet wat hij bedoelde, maar het bleek al snel dat hij meer bedoelde dan de prijs van de hotelkamer. Het is altijd leuk om wat extra geld te verdienen voor de reis, maar om als dame van lichte zeden aan de slag te gaan zat niet echt in mijn aspiraties. Aangezien het nog maar vroeg in de avond was, en het nog licht buiten zijn we dus maar snel geswitcht van hotel, want we wilden er niet achter komen hoe het er 's nachts aan toe zou gaan in het ‘hotel'.
Na twee nachten in een normaal en leuk hotel geslapen te hebben, zijn we doorgetrokken naar de Cameron Highlands. Dit is een gebergte gebied in Maleisië met een hoogte tussen 1300 en 1829 meter vol met jungle, boerderijen en theeplantages. Door de hoogte is het het hele jaar door lente, met een temperatuur die niet lager wordt dan 10 graden en niet hoger dan 21 graden. Dit voelt vreemd genoeg gewoon koud aan als je al weer een tijdje 30 graden hebt gehad, dus kwamen de truien en de slaapzakken weer uit de tas. Door de temperatuur is het een goed gebied om te gaan hiken en er zijn leuke routes door de jungle uitgezet die je zelfstandig kan doen. Soms is de route wel zo ruig dat het meer op een modderworstelwedstrijd lijkt met de jungle dan daadwerkelijk wandelen, maar dit maakt het alleen maar leuker. En bijkomend voordeel is dat de lelijke, maar wederom zeer nuttige, wandelschoenen nu in een modderbedenkende camouflage laag bedekt zijn.
We waren alleen bij een wandeling zo fanatiek dat we dachten nog wel even naar ons guesthouse te kunnen lopen, waardoor we uiteindelijk 25km lopend hebben afgelegd door de bergen. Het was ook nog eens de route die ons helemaal naar de top van de hoogste berg had gebracht en door de theeplantages weer naar beneden. Een erg leuke route, maar wel spierpijn opwekkend de dag erna. Gelukkig was er hier in de omgeving genoeg comfortfood te vinden in de vorm van verse aardbeitjes met slagroom en scones met plaatselijke verbouwde thee. 's Avonds hebben we nog het ultieme comfortfood gegeten in de vorm van frikadellen speciaal met patatjes bij het Nederlandse restaurant gerund door een Maleisische man die in de jaren 80 in Assen een Chinees restaurant had. Precies wat we nodig hadden om weer energie op te doen voor het volgende Nationale park, maar hierover volgende keer meer.
Reacties
Reacties
Weer een prachtig verhaal!
Wanneer ben je terug? enzo ja wil je dan meteen waarnemen? (zomerperiode)
Bericht mij even. ten spoedigste.
groeten Jan
Overigens audit was foutloos.
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}